Een hoge bloeddruk verhoogt het risico op het krijgen van hart- en vaatziekten. Bij het meten van de bloeddruk aan de bovenarm worden twee waardes bepaald: de boven- en de onderdruk. Wanneer de bovendruk boven de 140 mmHg of de onderdruk boven de 90 mmHg is, spreekt men in het algemeen van een te hoge bloeddruk.
De meeste personen boven de 50 jaar met een te hoge bloeddruk hebben een verhoogde boven-, maar normale onderdruk. Dit is een gevolg van bloedvatveroudering. Het is bij deze personen duidelijk dat zij een verhoogd risico lopen op het krijgen van hart- en vaatziekten. Een goede behandeling van de bloeddruk kan dit risico verlagen.
Bij jongvolwassen (leeftijd onder de 40 jaar) met een te hoge boven-, maar normale onderdruk, is de relatie met het optreden van hart- en vaatziekten veel minder duidelijk. Ook lijken hierin verschillen te bestaan tussen mannen en vrouwen. Een mogelijke verklaring hiervoor is de centrale bloeddruk. Dit is de bloeddruk vlakbij het hart. Deze geeft mogelijk een betere voorspelling van hart- en vaatziekten.
In HELIUS onderzochten wij de centrale bloeddruk bij jongvolwassen met een te hoge bovendruk, maar normale onderdruk. Wij vonden hierbij grote verschillen in de centrale bloeddruk, ondanks een vergelijkbare bloeddruk aan de bovenarm. Vrouwen met een te hoge bovendruk aan de bovenarm, hadden dikwijls ook een hoge centrale bloeddruk. Bij mannen was dit niet zo. Dit zou mede het hogere risico op hart- en vaatziekten onder jonge vrouwen vergeleken met mannen met een te hoge bovendruk kunnen verklaren. Daarentegen was er bij lange, slanke Nederlandse mannen met een te hoge bovendruk meestal sprake van een normale centrale bloeddruk. De hoge bovendruk lijkt bij deze groep onschuldig en is mogelijk een gevolg van gezonde, elastische bloedvaten en een groot hart.
Het meten van de centrale bloeddruk zou kunnen helpen in het onderscheiden van hoog en laag risico op hart- en vaatziekten bij jongvolwassenen met een te hoge bovendruk.